Hoewel PricewaterhouseCoopers eind vorig jaar nog berichtte dat het gros van de Nederlandse bedrijven geen rekening houdt met de naderende grondstoffenschaarste, is Vereniging Afvalbedrijven juist van mening dat 2011 het jaar was waarin het besef van de grondstoffenschaarste definitief is gedaagd.
Het is te lezen in het onlangs verschenen Jaarverslag 2011 van Vereniging Afvalbedrijven. Het toverwoord in deze discussie is ‘transitie’. De transitie van afval naar grondstof. Of, zoals Wim de Ridder – hoogleraar Toekomst-onderzoek aan de Universiteit Twente – het formuleert: ‘In 2020 is afval geen afval meer, maar een high-tech product.’
Een ander toverwoord is ‘duurzaamheid’. Eén der kroonjuwelen die deze duurzaamheid mogelijk maken, is de opwaardering door de overheid van de D10-status (verwijdering) naar de R1-status van afvalenergiecentrales in Nederland. Deze R1-status houdt in dat een afvalenergiecentrale die voldoende energie-efficiënt is zich ‘installatie van nuttige toepassing’ mag noemen. Nuttige toepassing houdt op haar beurt in dat afvalstoffen een nuttige functie krijgen doordat zij in de plaats komen van een primaire energiebron die voor deze functie had moeten worden aangewend.
De voordelen van de R1-status zijn tweeledig. Enerzijds verschaft ze de afvalenergiecentrale een groen en duurzaam imago dat de deur opent naar subsidies (SDE+). Anderzijds vergemakkelijkt ze de invoer van brandbaar afval uit andere EU-landen. Dit is noodzakelijk, want Nederland telt teveel afvalenergiecentrales.
Toch is het onderscheid tussen ‘installatie voor nuttige toepassing’ (R1) en ‘installatie voor verwijdering’ (D10) in sommige gevallen minder groot dan de termen misschien doen vermoeden. In het Landelijk Afvalplan (LAP 2) staat dat het bij een D10-installatie niet onmogelijk is dat de bij de verbranding geproduceerde warmte, net als bij een R1-installatie, geheel of gedeeltelijk wordt teruggewonnen. Dat zulks niet als ‘nuttige toepassing’ wordt aangemerkt, ligt aan het ontwerp. Een D10-installatie is ontworpen met het oog op verwijdering van afvalstoffen, een R1-installatie is ontworpen voor energieopwekking. Dat ook een D10-installatie energie zou kunnen opwekken (en een R1-installatie afvalstoffen verwijdert), is hierbij van ondergeschikt belang.
De toekenning van de R1-status lijkt geen gelijke tred te houden met de minimumstandaard van afvalverwerking. Hierdoor is bijvoorbeeld herbruikbaar B-hout, waarvan in het LAP 2 is vastgelegd dat de minimumstandaard ‘nuttige toepassing’ is, het kind van de rekening. Medio 2013 neemt Eneco een bio-energiecentrale in Delfzijl in gebruik die jaarlijks driehonderdduizend ton afvalhout gebruikt, een hoeveelheid die vergelijkbaar is met ongeveer dertig procent van het totale jaaraanbod van afvalhout in Nederland. Verder neemt GDF-SUEZ, ook in 2013, een elektriciteitscentrale op de Maasvlakte in gebruik die behalve kolen tot vijftig procent biomassa – voornamelijk hout – zal gebruiken.
Hier loopt de Nederlandse overheid in een logische valstrik. Door duurzaamheid te stimuleren, gaat zij aan duurzaamheid voorbij. Op de Ladder van Lansink staan hergebruik en recycling immers een duurzame trede hoger dan verbranding. Een herijking van begrippen als ‘duurzaamheid’ en ‘nuttige toepassing’ lijkt geboden. Pas dan kan werkelijk de stap worden gemaakt van bewustwording van de grondstoffenschaarste naar de oplossing ervan. De stap van afval naar grondstof.